e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q278p plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloedworst bloedworst: blōdwojsch (Welkenraedt), poettes: pūtəs (Welkenraedt) bloedworst [ZND 21 (1936)] III-2-3
bloementuin bloemengaarde: bloomejaade (Welkenraedt) bloemenhof [ZND 27 (1938)] I-7
blussen lschen (du.): lēūjsche (Welkenraedt), løjšə (Welkenraedt) blussen [ZND 23 (1937)] III-3-1
blutsen blutsen: blutsen (Welkenraedt), blytšə (Welkenraedt), De informant geeft het subst. mv. op in de zin: geen blutsen in de appels doen (maken)!  blēūtschen (Welkenraedt) De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)] III-1-2
bochel pokkel: poekel (Welkenraedt), pukəl (Welkenraedt, ... ) een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)] III-1-2
boek boek: bōk (Welkenraedt), būk (Welkenraedt) boek [ZND 21 (1936)] III-3-1
boekweitpannenkoek boekweitskoek: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  bokəskūk (Welkenraedt) boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)] III-2-3
boer boer: būr (Welkenraedt), būǝr (Welkenraedt), dər būr (Welkenraedt), algemeen  dər būr wont op(b) ən ɛrəf (Welkenraedt) boer [ZND 14 (1926)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6, III-3-1
boerderij, algemeen boerderij: būrǝręi̯ (Welkenraedt), boerenerf: burǝnęrǝf (Welkenraedt), erf: ˙ɛrǝf (Welkenraedt) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
boerenzwaluw, zwaluw zwarbel: šwɛrbələ (Welkenraedt), zwerbel (Welkenraedt) zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1