e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afwateringsbeek heul: hę̄l (Opoeteren), heultje: hę̄.lkǝ (Opoeteren) Beek waarlangs het water kan worden omgeleid wanneer de molenaar herstellingswerkzaamheden moet uitvoeren aan het molenwerk. Het hydroniem oude Jeker (Q 162) is volgens Coenen (pag. 58) terug te voeren op het feit dat de Jeker in Tongeren verschillende armen had. Als de molenaars reparaties uit te voeren hadden, dan werden de hoogstgelegen sluizen -namelijk die waar de Jeker de stad binnenkomt- dichtgedraaid zodat het water via de ɛoude Jekerɛ een grote bocht langs de stad maakte en pas achter de molen van de Blaar weer in de jongere bedding terug liep.' [Jan 97; Coe 51; Grof 38] II-3
akker perceel: pǝrsiǝl (Opoeteren), stuk: stęk (Opoeteren) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkerdistel, distel distel: distel (Opoeteren) distel [ZND 01 (1922)] III-4-3
akkergrens, grensvoor scheiling: sęi̯.leŋ (Opoeteren) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
akkersleep, weidesleep rijzer: ri ̞i̯.zǝr (Opoeteren), sleep: slęi̯.p (Opoeteren) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
akte akte: akte van (Opoeteren) Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)] III-3-3
allerheiligen allerheiligen: allerheilige (Opoeteren), allerheiligen (Opoeteren) 1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)] || Allerheiligen. [ZND 19A (1936)] III-3-3
allerzielen allerzielen: allerziele (Opoeteren), [sic]  allerzeïzelen (!) (Opoeteren) 2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)] || Allerzielen. [ZND 19A (1936)] III-3-3
alles kwijt keps: keps (Opoeteren, ... ) Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)] III-3-2
altaar altaar (<lat.): altaor (Opoeteren), oppen altjaer (Opoeteren) Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)] III-3-3