e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarsspleet votlok: votlâôk (Oirsbeek) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)] III-1-1
aarzelen opschouderen: opschoetere (Oirsbeek), twijfelen: twiefelə (Oirsbeek, ... ), twīēfelə (Oirsbeek), zich bedenken: zich bedenkə (Oirsbeek) aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
aas in het kaartspel aas: roeten oas (Oirsbeek) Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2
accijns cijns (<lat.): sins (Oirsbeek) de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1
accu van petlamp accu: accu (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.] II-5
achterdocht achterdenken: achterdinke (Oirsbeek), kwaaddenken: kaot dénkə (Oirsbeek) achterdocht [SGV (1914)] || een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achterdochtig achterdochtig: achterdochtig (Oirsbeek) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achtergebleven hooi harken kemmen: kǫmǝ (Oirsbeek) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: axtǝrhām (Oirsbeek) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterwerk: achterwerk (Oirsbeek) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9