e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q164a plaats=Widooie

Overzicht

Gevonden: 327

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halm, stengel van de graanplant spier: spī.r (Widooie) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hangen hangen: hangen (Widooie) hangen [ZND 25 (1937)] III-1-2
haring haring: hieëring (Widooie) haring [ZND 26 (1937)] III-2-3
hars termentijn: termetēīn (Widooie) hars [ZND 01 (1922)] III-4-3
haten haten: haöten (Widooie) Haten. [ZND 26 (1937)] III-3-1
hazelaar hazenotenstruik: haozeneutestroek (Widooie) hazelstruik [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazenoot: haozeneut (Widooie) hazelnoot [ZND 26 (1937)] III-4-3
hees, schor hees: heesch (Widooie) hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] III-1-2
hekel hekel: hēkǝl (Widooie) Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5
herkauwen irken: irekǝ (Widooie) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11