e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pas kunnen vliegen afvliegen: ao.fvlīē.ge (Zonhoven), beginneling (zn.): ’ne beginneling (Echt/Gebroek), de eerste keer gaan: ’t geit d’n eèsjte keèr (Geleen), eerst kunnen vliegen: ’t kan ies vliegen (Mielen-boven-Aalst), fladderen: fladdere (Vlodrop), gerade aan het dak in gaan: zə gø.nt˃ gr‧āt n‧oͅn dā.k eͅ. (Eys), gerade uitvliegen: zə vl‧ygə gr‧āt ˂ū.t (Eys), juist het dak op gaan: a jonk wo jus het dook op geet (Rijkhoven), juist uitvliegen: dae vlugt sjus oet (Doenrade), net kunnen vliegen: kân net vleege (Weert), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  ’t kan nét vliege (Wanssum), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  dae piëper kin net vleige (Maasbree), net uitvliegen: net uut gevlooge (Venray), nog een hele jonge zijn: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  tès nog nen hiele jònge (Zolder), nog maar juist op het dak komen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  ku.mt nóg mer zjust óp et daa.k (Zolder), nog maar juist uitvliegen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  et vliecht nóg mér zjust óó.t (Zolder), nog niet van het dak af zijn: nog nie van ’t daok aof gewĕĕs (Jesseren), pas de lucht in geweest zijn: pas de loch ingewès (Geleen), pas gespeend: pas gespeend (Jeuk), pas in de lucht zijn: ’t is pas in gen loch (Wijlre), pas kunnen vliegen: het kan pas vleege (Velden), het kan pas vlegen (Eisden), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  ət kan pas vleegə (Grathem, ... ), pas rondgaan: ət g(tm) pas ront (Meijel), pas uitvliegen: det vlŭŭch pas ōēt (Beesel), rondfladderen: het fladdert rond (Kortessem), héé flàddərt nóg gét rónt (As), rondtoervelen: hae toervelt get rónd (Klimmen), speenling: speenling (Eys), uitvliegen: die vluugt oët (Sevenum), vlug (bn.): Opm. v.d. invuller: met de ö van "Löss".  ze is vlök (Ell), zelfstandig jong: zelfstandig jong (Geleen) Afvliegen: **2. Voor het eerst uitvliegen, het duivenhok verlaten. || Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)] III-3-2