e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stronk van een struik aardstronk: de éérd stro‧nk (Weert), aarsgat: eͅi̯jəsgoͅu̯at (Spalbeek), boks: boks (Hout-Blerick), bŏks (Blerick), bòks (Tungelroy), bóks (Haelen), bôks (Ell), de boks (Leunen), ein "boks (Maasniel), (broek).  de bóks (Panningen), brots wortels: ⁄t nei bros [wøͅʔəls} (Tessenderlo), gateind: gōteͅjn (Diepenbeek), ps. boven de n moet nog een nasaleringsteken staan; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  goͅu̯ateͅn~ (Spalbeek), gateindje: ə goͅu̯ətēͅŋskə (Velm), handvat: handvat (Hoensbroek), klomp: klomp (Vliermaal), klos: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  klòs ? (Milsbeek, ... ), klot: de klot (Sint-Truiden), klot (Borgloon, ... ), kloͅt (Vliermaal), kluit: de kloe‧t (Baarlo), der klūūët (Hoensbroek), klōēt (Boekend), kluut (Posterholt), knab: knáp (Zepperen), ps. niet goed om te spellen; geen juiste notering v. Frings?  kná‧b (Kermt), knoestwortel: (v.).  knūswoͅtəl (Riksingen), knor: knoir (Ulestraten), knoor (Montfort), Zo noemt men het ook; is meervoudsvorm.  kneur (Maasniel), knorvel: knórvəl (Einighausen), kont: kloͅt (Geistingen, ... ), klət (Wintershoven), kontj (Reuver), koͅnt (Kiewit), net: neͅt (Rijckholt), poest: eine poës (Blerick), pūst (Neerpelt), ènne poest (Heijen), (mv.: püs).  de poes (Tegelen), poest van een struik: pustə vá nə struək (Neerpelt), post: de post (Meldert), post (Zolder), pōͅst (Lommel), poͅst (Lummen), (m.).  poͅst (Donk (bij Herk-de-Stad)), (v.).  poͅst (Zelem), m.  poͅst (Halen), pruik: pruuk (Neeritter), (v.). (dooreengestengelde wortels).  pry(3)̄k (Mechelen-aan-de-Maas), staart: sta͂t (Kiewit), stok: stoͅk (Rekem), stök (Aldeneik), stroebel: sjtroebel (Swalmen), stronk: de sjtronk (Eijsden), eine stronk (Ospel), sjrònk (Munstergeleen), sjtroonk (Gronsveld), sjtrunk (Susteren), sjtrònk (Puth), sjtrónk (Boukoul, ... ), stroonk (Boekend), (leiwortels = zijwortels).  stroonk (Tungelroy), stronkel: ps. boven de lange o moet nog een nasaleringsteken staan; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  strō~nkələ (Eisden), struik: stroek (Mal), struikwortel: schtroekwottel (Mechelen), tjonk: (m.).  ti̯uŋk (Gingelom), toer: toe-r (Nunhem), tronk: trōŋk (Grote-Spouwen), tros: troͅs (Halen), tui: tuij (Geistingen), vot: de vot (Mheer, ... ), vot (Hoensbroek, ... ), wortelen: de wootsele (Bocholtz), de wortelle (Klimmen), wortele (Limmel, ... ), wōtəl (Gingelom), woͅrtələ (Rotem), woͅtəl (Herk-de-Stad, ... ), wòrtel (Munstergeleen), wòttel (Waubach), wôôtel (Mechelen), (vr.).  woͅtəl (Brustem), wortelenbos: wortelebos (Weert), woͅrtələboͅs (Bree), wortelklot: wottelklot (Borgloon), (m.).  woͅtəlkloͅt (Hoeselt), wortelkluit: der wôrtelklūūët (Hoensbroek), wortelpruik: wottelprūūk (Wolder/Oud-Vroenhoven), wortels: wortels (Rotem), wortəls (Beringen), woͅtəlz (Opheers), wòrtels (Middelaar), wətəls (Beverlo), wortelstronk: wortelsjtronk (Herten (bij Roermond)), wortəlstru̞nk (Maaseik), wortelvotje: wórtelvötje (Einighausen) wortelklomp van een struik [N 27 (1965)] III-4-3