e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te snel verwerkt aan de taaie kant: an dǝn tēgǝ kāǝnt (Grazen), alles scheeftrekken: (het vlees) trękt alǝs šęjf (Herten), een beetje laten spartelen: ø bitjǝ lōtǝ špartǝlǝn (Kerkrade), er te vers aangegaan zijn: ǝr tǝ vors ǫǝngęgǫǝn zin (Neerpelt), gaan schannen: (het vlees) gēt šanǝ (Noorbeek), geschandalizeerd: gǝsxandalizērt (Helchteren), herleven: (het vlees) hęrløft (Diepenbeek), kapot: kapot (Eijsden), krimpen: (het vlees) krempt (Alken), kruidachtig: krutɛxtex (Heythuysen), kwapsachtig: kwapsęxtix (Kotem), kwarrelachtig: kwarǝlē̜xtex (Helchteren), meteen trekken: (het vlees) tręk mętē̜jn (Tongeren), moeten afsterven: (het vlees) mut āfštɛrvǝ (Schinveld), mut ǭfstɛrvǝ (Beverst), moeten versterven: (het vlees) mot vǝrstɛrvǝ (Neerharen), niet afgestorven: net āfgǝstorvǝ (Eys), net āfxǝstoǝrvǝ (Kerkrade), nēt āfgǝšturvǝ (Oirsbeek), nēt āfxeštǫrvǝ (Buchten), nēt āfxǝstǫrvǝ (Geulle, ... ), nēt āfxǝštorvǝ (Susteren), niet bestorven: nīt bǝstø̜rvǝ (Ottersum), niet dood: nēt dut (Oirsbeek), nēt dūt (Tungelroy), niet genoeg gerijpt: nēt gǝnø̜x gǝrip (Rothem), niet genoeg verstorven: ne gǝnǫx vǝrstørǝvǝ (Meijel), nēt gǝnox vǝrštorvǝ (Tegelen), niet goed afgestorven: ni gut ǫfxǝstorvǝ (Mal), niet koud genoeg: nēt kāwt gǝnǫx (Mechelen), niet opgedroogd: nēt opxǝdrȳx (Rekem), nī ǫpgǝdrøx (Riksingen), niet opstijven: (het vlees) stīft nēt ǫp (Opglabbeek), niet rijp: ni rɛjp (Lommel), niet stijf: ne stęjf (Diepenbeek), niet stijf genoeg: ni stif gɛnux (Neerpelt), niet uitgestorven: ni ǭtgǝstǫrvǝ (Kuringen), nēt ūtgǝštōrvǝ (Heerlen), nēt ǫwtgǝstorǝvǝn (Maastricht), nīǝ ǭtxǝstǫrǝvǝ (Lummen), niet verstorven: nēt vǝrstǫrvǝ (Blerick, ... ), nēt vǝrstǫrǝvǝ (Weert), nēt vǝrštorvǝ (Helden, ... ), nīt vǝrstørvǝn (Leunen), nog leven in zijn: (men zegt) ǝr ɛs nǫx lē̜vǝn ē̜n (Rekem), nog niet afgestorven: nox ni ǭfgǝstørǝvǝ (Borgloon), nog niet bestorven: nax nīt bǝštǫrvǝ (Panningen), nog niet genoeg uitgestorven: nox nɛ gǝnux utgǝstorvǝn (Kaulille), nog niet uitgestorven: nǫx nēt ūtgǝštorǝvǝ (Rothem), plakken: plɛ̄kǝ (Riemst), rimpelen: rømpǝlǝn (Hoensbroek), stijven: stɛjvǝ (Neerharen), te hel gestoken: tǝ hē̜l gǝstwøkǝ (Veldwezelt), te kwag: tǝ kwax (Bilzen), te kwak: tǝ kwak (Waasmont), te kwaps: tǝ kwɛbš (Heugem), te kweb: tǝ kwɛp (Maasmechelen), te levendig: tǝ lɛ̄vǝntęx (Opitter), te plat: tǝ plat (Waasmont), te rap doorgesneden: tǝ rap dǫwrgǝsnęjn (Sint-Truiden), te slap: tǝ slap (Herk-de-Stad), tǝ šlap (Herten, ... ), te vers: tǝ vors (Tungelroy), tǝ vērs (Heugem), te vers bewerkt: tǝ vjuǝs bǝwɛrk (Zepperen), te vroeg: tǝ vrø̜x (Weert), te warm uitereengedaan: tǝ wɛrm utręjn gǝdōn (Maasmechelen), te warm uitgesneden: tǝ wɛrm ūtgǝsnējǝ (Hoensbroek), uitzakken: (het vlees) zag ūt (Blerick), vree: frīǝ (Nuth), wegtrekken: (het vlees) trek węx (Sint-Truiden), zich niet goed snijden: (het vlees) snētsexneguwt (Wellen), zich niet houden: (het vlees) helt zex nēt (Noorbeek), zich niet meesnijden: (het vlees) snīt zex nēt mē.j (Horst), zich niet mooi snijden: snit zex nēt mūǝj (Horst), zich verrekken: (het vlees) vǝrikt zich (Beringen) Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.] II-1