e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilgensoorten broekwijde: waterwilg  brookwieje (Beegden), snoetse: kruipwilg  sjnoewtse (Beegden) wilgensoorten [DC 28 (1956)] III-4-3
willen willen: wille (Beegden) willen [SGV (1914)] III-1-4
wind (alg.) wind: (He is zoo gauw es eine windj).  wintj (Beegden) wind [SGV (1914)] III-4-4
windborden stormplanken: štu ̞rǝmplɛŋk (Beegden), windborden: węnjtjbǫrdǝ (Beegden  [(de bovenste twee planken langs de roede)]  ) De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35] II-3
winderig weer windachtig (weer): windjĕechtig (Beegden) winderig [SGV (1914)] III-4-4
windhoos wervelwindje: wervelwindje (Beegden) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windluiken, waterdeuren weerdeuren: weerdeuren (Beegden) De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60] II-3
windmolen windmolen: wenjtj[molen] (Beegden) Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.] II-3
windpeluw windpeluw: wentpǝly (Beegden) De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.] II-3
winkelhaak winkelhaak: weŋkelhǭk (Beegden), winkelhoak (Beegden) Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)] II-7, III-1-3