e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bokrijk

Overzicht

Gevonden: 399

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(met) het hoofd stoten botsen: botsə (Bokrijk), stoten: erYes teYe stutə (Bokrijk) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen goed gepoot: he es Yut Yəput (Bokrijk) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
aanwassen op de tanden haken: hø̄k (Bokrijk) Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91] I-9
achterhand van het paard (het) achterste: āxtǝrstǝ (Bokrijk) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterhoofd achterkop: axtərkop (Bokrijk) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterknie spronggewricht: sprǫŋgǝvrext (Bokrijk) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterploeg achterploeg: áxtǝr[ploeg] (Bokrijk) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achteruit terug: t(r)ȳk (Bokrijk) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruittrappen slaan: slān (Bokrijk) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
adamsappel appel: appel (Bokrijk) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1