e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095a plaats=Caberg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snoepgoed slok: slòk (Caberg), snoep: snōp (Caberg) snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje boon: boen (Caberg), boontje: buunəkə (Caberg), get te snoepen: gettə snòppə (Caberg) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snotneus aap: ⁄nen aap (Caberg), snotsbel: snootsbel (Caberg), snotsneus: snóótsneus (Caberg), ⁄n snotsneus (Caberg) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4
snotteren snoeven: snouve (Caberg), snuiten: snòtte (Caberg) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] III-1-2
snuifje snuifje: snuifkə (Caberg), snôûfkə (Caberg) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuit snoets: WBD/WLD  de snōēts (Caberg) Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] III-4-2
sober gewoon: gewoen (Caberg), zuinig: zuineg (Caberg) afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)] III-1-4
soepvlees platte dun: van frans plat de cotes  platte dun (Caberg), soepenvlees: soppəvleis (Caberg) soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
sok sok: zok (Caberg), zuk (Caberg) sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3
spatader spatader: spatawjers (Caberg) Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)] III-1-2