| 21846 |
onbeschaafd |
astrant:
astrant (Q095a Caberg),
lomp:
loomp (Q095a Caberg)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 21792 |
onbeschaamd |
astrant:
astrant (Q095a Caberg),
onbeschaamd:
oonbesjeemp (Q095a Caberg)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 25149 |
onbewolkt |
klare lucht:
klaor loch (Q095a Caberg)
|
wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 24637 |
ondereinde van de stam |
vot:
WBD/WLD
de vot (Q095a Caberg)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 18401 |
ondergoed |
ondergoed:
oondergood (Q095a Caberg)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18257 |
onderhemd |
hemd:
humme (Q095a Caberg)
|
onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18313 |
onderjurk |
onderrok:
onderrok (Q095a Caberg)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18315 |
onderrok |
onderrok:
onderrok (Q095a Caberg)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18947 |
ondeugend, stout |
ondeugend:
oondeugend (Q095a Caberg),
slecht luisterend:
slech luusterend (Q095a Caberg),
stout:
stout (Q095a Caberg)
|
stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18948 |
ondeugende vrouw |
del:
⁄n del (Q095a Caberg),
loeder:
e loeder (Q095a Caberg),
sloerie:
⁄n sloerie (Q095a Caberg)
|
een vrouw die zich niet aan de zedelijke normen houdt, zich niet volgens deze gedraagt, en zich er niet aan stoort [loeter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|