27933 |
voorgespannen kap |
voorspankap:
vȳršpankap (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Kap die bij voorgedreven betimmering wordt gebruikt en die gedragen wordt door de aan de reeds bestaande ondersteuning bevestigde voorspanbalken. [N 95, 363; monogr.]
II-5
|
30092 |
voorgevel |
gevel:
jiǝvǝl (Q121a Chevremont)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
28009 |
voorman, ploegbaas |
posthouwer:
pǫshø̜jǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ploegbaas of voorman op een werkpunt. Zie ook het lemma Schudgootbaas. [N 95, 163; monogr.; Vwo 23; Vwo 234]
II-5
|
27931 |
voorspanbalk |
voorspanrail:
vy.ǝršp˙anr˙ēl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Profielijzerbalk van ongeveer vijf meter lengte voor de voorlopige ondersteuning van het dak bij het front van een in aanleg zijnde mijngang. De voorspanbalk wordt aan de reeds bestaande ondersteuning gemonteerd. Defoin (pag. 113) vermeldt dat er vroeger ook houten voorspanbalken werden gebruikt. [N 95, 366; N 95, 363; monogr.; Vwo 254; Vwo 259; Vwo 844]
II-5
|
27932 |
voorspanhaak |
voorspanhaak:
vȳršpanhoǝk (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Beugel, bevestigd aan de bestaande ondersteuning, waarin de voorspanbalk hangt. [N 95, 364; monogr.]
II-5
|
27934 |
voorspannen |
kappen opleggen:
kapǝ oplɛqǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Laura, Julia])
|
Het verlengen van de ondersteuning aan het front van een mijngang met behulp van voorspanhaken, voorspanbalken en voorspankappen. [N 95, 367; monogr.]
II-5
|
27571 |
vooruitbetaling op het loon |
voorbezahlung:
vø̜̄rbǝtsāluŋ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden])
|
[N 95, 974; N 95, 973]
II-5
|
34583 |
voorwand |
kopbred:
kop˱brɛt (Q121a Chevremont)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
18911 |
voorzichtig |
voorzichtig:
verzich’tieg (Q121a Chèvremont),
vuurzich’tieg (Q121a Chèvremont)
|
vorzichtig
III-1-4
|
19712 |
vork |
fourchette:
vəršɛt (Q121a Chèvremont)
|
vork
III-2-1
|