e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwenkant vrouwluikant: de vrolluj-kant (Eisden, ... ) De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
vrouwenkleren vrouwenkleren: vroͅwəkleͅijər (Eisden) vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] III-1-3
vrouwenonderhemd? hemd: hømə (Eisden), vrouwluihemd: vroͅwlujhømə (Eisden) onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
vruchtbare grond goede grond: gōi̯ǝ grōnt (Eisden), nette grond: nɛtǝ grōnt (Eisden), vette grond: vętǝ grōnt (Eisden) Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt be√Ønvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30] I-8
vuldoek zak: (mv)  zēk (Eisden  [(Eisden)]   [Domaniale]) Jute weefsel dat wordt gebruikt voor het tegenhouden van de opvulling. Volgens een invuller uit Q 121 was het "blaaslijnen" een doek dat op de Domaniale mijn in de lengte van de pijler verticaal werd opgehangen als begrenzing voor de stenen. De "afslag" die men op de vier Oranje-Nassaumijnen kende, was volgens de respondent uit Q 113 verstevigd met dunne houtstijlen. [N 95, 565; N 95, 563; monogr.] II-5
vulschop schup: sxøp (Eisden  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Beweegbaar mondstuk aan het uiteinde van de blaasbuis waarmee men het uitgeblazen opvulmateriaal van richting kan laten veranderen. [N 95, 560; monogr.] II-5
vuursteen capsule: capsule (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), karmosje: kɛrmøskǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Domaniale]) De vuursteen uit het ontstekingsmechanisme van de veiligheidslamp. [N 95, 245; monogr.] II-5
vuurtang, sinteltang tang: taŋ (Eisden), vuurtang: vyrtaŋ (Eisden) vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1
wachten op de geloste duiven letten: doeven lètten (Eisden) Hoe zegt men: wachten op de geloste duiven? [N 93 (1983)] III-3-2
wagen wagel: wā.gǝl (Eisden) Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13