21760 |
kar |
kar:
kār (Q262p Eynatten)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
20784 |
karbonade |
varkensrib:
fɛrkənsrøb (Q262p Eynatten)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)]
III-2-3
|
34077 |
kern |
merk:
mē̜rk (Q262p Eynatten)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|
23242 |
kerstmis |
kermis*:
[sic]
kerməs (Q262p Eynatten)
|
Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)]
III-3-3
|
24337 |
kikker |
vros:
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
vrø͂ͅš (Q262p Eynatten)
|
kikvors [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
keengk (Q262p Eynatten)
|
kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klee:
kliǝ (Q262p Eynatten)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
18171 |
kledij, kleren |
kleren:
klejər (Q262p Eynatten)
|
Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
29606 |
klei, leem |
klei:
klɛ̜̃.i̯ (Q262p Eynatten),
leem:
lē.m (Q262p Eynatten)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
22363 |
knikker |
knip:
kniep (Q262p Eynatten),
kniəp (Q262p Eynatten)
|
Kleiner Murmel. || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|