23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wònjere doon (Q021p Geleen)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hoezen (Q021p Geleen),
nest hebben:
nès (Q021p Geleen),
wonen:
wonen (Q021p Geleen)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || huizen (ww.) [SGV (1914)]
III-2-1, III-4-1
|
21014 |
wormstekig |
gestoken:
eigen spellingsysteem
gesjtòke (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
wormstekig:
wormschtäkig (Q021p Geleen)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
20709 |
worstenbroodje |
broodje met worst:
Syst. WBD
brêûtje mit woosj (Q021p Geleen)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
wòrtel (Q021p Geleen),
WLD
de wōrtel (Q021p Geleen)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20917 |
wrang |
stroef:
stroef (Q021p Geleen),
wreed:
vráéé (Q021p Geleen)
|
stroef; welk woord gebruikt men voor stroef (zoor, week, wrang, stroef, rins) [DC 28 (1956)] || wrang [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
18117 |
wrat |
wrattel:
vrattel (Q021p Geleen)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wreef:
vreef (Q021p Geleen),
wrief (Q021p Geleen)
|
wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
knoterig:
knoterig (Q021p Geleen)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieve (Q021p Geleen),
vrīēve (Q021p Geleen),
wrieve (Q021p Geleen)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|