20500 |
drank |
drinkens:
drinkös (Q187a Heugem)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18877 |
drenzen |
grijnzen:
grinse (Q187a Heugem)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
32764 |
driehoekige eg |
driehoeks[eg]:
dręi̯hōks[eg] (Q187a Heugem)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
34094 |
driespeen |
driedemige:
drɛi̯dɛmegǝ (Q187a Heugem)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66]
I-11
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinkə (Q187a Heugem)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (Q187a Heugem)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
20564 |
droesem |
dras:
drás (Q187a Heugem)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zààtlàp (Q187a Heugem)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
een stuk in zijn kraag:
e stök in z’ne kraag (Q187a Heugem),
zat:
zaat (Q187a Heugem),
zo zat wie een schup:
zoe zaat wie n schöp (Q187a Heugem)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
zat zijn:
zat zien (Q187a Heugem)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|