e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenbonkelaar bonkelaar: bonkelaar (Heythuysen) De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.] II-3
boveneinde van de stam top: toep (Heythuysen) Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] III-4-3
bovenkant van een peperkoek kruin: kruin (Heythuysen) [N 29, 94a] II-1
bovenkant van het brood korst: korst (Heythuysen), kruin: krȳn (Heythuysen) [N 29, 54a; monogr.] II-1
bovenlicht bovenlicht: bǭvǝlēxt (Heythuysen) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenmate, hevig, zeer alijk: Bijv.: n alike botterham.  alik (Heythuysen) heel (graadwoord) III-4-4
bovenring kruiring: kruiring (Heythuysen) De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106] II-3
braadpan braadpan: voor het braden van vlees. id. casserölke.  brōādpan (Heythuysen), kasserol: kastaol (Heythuysen) Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
braadworst braadworst: braotworst (Heythuysen) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Heythuysen, ... ), brááf (Heythuysen), het kiendj is braaf (Heythuysen), lief: het kindj is leef (Heythuysen) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)] III-1-4