e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorbereidingsploeg montageploeg: montageploeg (Lanklaar  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]) [N 95, 177; N 95, 176; monogr.] II-5
voorhamer voorhamer: vȳrāmǝr (Lanklaar) Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.] II-11
voorhoofd ster: star (Lanklaar), voorhoofd: véuëruit (Lanklaar) Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] || ster (voorhoofd) [ZND 07 (1924)] III-1-1
voorklauw schoen: šē̜ǝn (Lanklaar), voorklauw: vø̄rklǭu̯w (Lanklaar) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorouder(s) voorzaten: verouderd  véúrzaotən (Lanklaar) grootouders [ZND 11 (1925)] III-2-2
vooroverduikelen duikelen: dykələ (Lanklaar), een keukeleboom maken: ënë koekëlëboum maakë (Lanklaar), əŋə kūkləboͅwm mākə (Lanklaar) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
voorploeg ploegkop: [ploeg]kǫp (Lanklaar) De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.] I-1
voorpoten met dikke knie stalbenen: stalbē̜i̯n (Lanklaar) [N 3A, 143; monogr.] I-11
voorschaar voorschalm: vø̄r[schalm] (Lanklaar), voorschalmpje: vȳǝ.ršɛ.lǝmkǝ (Lanklaar) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschieten voorschieten: ps. omgespeld volgens Frings.  v"ršētə (Lanklaar), v"əršētə (Lanklaar) Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1