e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q006p plaats=Leut

Overzicht

Gevonden: 975
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijp, rijmx rouwvorst: ruwuəs (Leut) rijp, rijm [DC 48 (1973)] III-4-4
rijzadel rijzadel: ri ̞i̯zāl (Leut) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen, uit de aren vallen ruizelen: ry.zǝlǝ (Leut) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpels rimpsels: rumschelen (Leut) rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)] III-1-1
ringen ringen: reŋǝ (Leut) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten ringen: reͅŋə (Leut) [Goossens 1b (1960)] I-7
rins garstig: gaastig (Leut) Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)] III-2-3
rode kool kabots: kəbots (Leut), rood moes: rūət mōs (Leut) Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)] I-7
roeren roeren: reuren (Leut) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] III-2-3
roestplek ijzermaal: roestplek in linnen  īzermoal (Leut) roestplek [ZND 36 (1941)] III-2-1