21270 |
bieden |
bieden:
be.jə (L372p Maaseik),
bējə (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
béje (L372p Maaseik),
bëjen (L372p Maaseik)
|
bieden [RND], [ZND 21 (1936)], [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
béér (L372p Maaseik),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
beer (L372p Maaseik),
bēr (L372p Maaseik)
|
bier [RND], [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
bierpap:
Syst. Frings
bērpap (L372p Maaseik),
slemp:
sleͅmp (L372p Maaseik),
Syst. Frings
slɛmp (L372p Maaseik)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
bērsoͅp (L372p Maaseik),
slemp:
Syst. Frings
slɛmp (L372p Maaseik)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33502 |
bieslook |
knoflook:
knoeflook (L372p Maaseik)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēs (L372p Maaseik)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33252 |
bietenkapmes |
krotenmes:
krutǝmęts (L372p Maaseik)
|
Speciaal voor dit doel vervaardigd lang gebogen mes, "met een handvat als van een zaag", merkt de zegsman in L 322 op. Het werd gedaan met een "gewoon mes", een "broodmes" in: K 278, 357, L 211, 265, 282, 286, 291, 314, 322a, 324, 355, 355a, 366, 413, 416, 420, P 176, Q 2, 4, 72; met "de sikkel" in K 359, L 331, 355, 370, 374, Q 2, 2b, 99*; onder de "zessel" en de "hiep" wordt een hakmes verstaan. [N 12, 47; monogr.]
I-5
|
33251 |
bietenkopper |
krotenschoffel:
kruǝtǝšofǝl (L372p Maaseik)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
krotenbladeren:
krutǝblāi̯ǝr (L372p Maaseik),
krotenloof:
krūǝtǝlǫu̯f (L372p Maaseik),
loof:
lǫu̯f (L372p Maaseik)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
krotenmachine:
krūtǝmǝšęi̯n (L372p Maaseik),
krotenmolen:
krutǝmylǝ (L372p Maaseik)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|