33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
veem (vademen):
(mv)
vēmǝ (Q095p Maastricht
[(meervoud van veem met een nieuwe meervoudsuitgang)]
)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afrijten:
aofrīētə (Q095p Maastricht),
afritsen:
aofritse (Q095p Maastricht),
afscheuren:
aafsjēūre (Q095p Maastricht),
aofscheure (Q095p Maastricht),
aofsjuirə (Q095p Maastricht),
aofsjäöre (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
aofsjäörə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
aofsjèùrə (Q095p Maastricht),
aofsjöre (Q095p Maastricht),
aofsjörə (Q095p Maastricht),
afschuinen:
aofschuine (Q095p Maastricht),
ritsen:
ritse (Q095p Maastricht),
scheuren:
sjaore (Q095p Maastricht)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31970 |
afschrijflat |
rei:
ręj (Q095p Maastricht)
|
Een zuiver vlak en recht geschaafde lat, soms voorzien van een maatindeling, waarlangs men een rechte lijn kan trekken en waarmee men kan controleren of iets recht is. Zie voor het door invullers uit Geulle (Q 18) en Mechelen (Q 204a) opgegeven woordtype ril ook DL, pag. 571 s.v. ɛr√ªleɛ en RhWb (VII), kol. 428 s.v. ɛRilleɛ.' [N 53, 185a; N 53, 185c; monogr.]
II-12
|
31341 |
afschrijflat, rij |
liniaal:
linijāl (Q095p Maastricht)
|
IJzeren of stalen lat waarlangs men rechte lijnen aftekent op het plaatmateriaal. De stalen rij wordt ook gebruikt voor het controleren van de vlakheid van materialen. Zie ook afb. 73. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3]
II-11
|
25803 |
afschuimen |
afschuimen:
āfšø̜jmǝ (Q095p Maastricht),
ǭfšø̜jmǝ (Q095p Maastricht)
|
De gist afscheppen met behulp van een schuimlepel. [N 35, 69; N 35, 71]
II-2
|
33485 |
afslaan, van noten |
afgooien:
WLD
neut oafgoejə (Q095p Maastricht),
afslaan:
Endepols
aafsloan (Q095p Maastricht),
beuken:
Endepols
neut beuke (Q095p Maastricht),
WLD
beuke (Q095p Maastricht),
houwen:
houwe (Q095p Maastricht),
rammelen:
Endepols
rammele (Q095p Maastricht),
schudden:
eigen spellingsysteem
sjudden (Q095p Maastricht),
slaan:
WBD/WLD
neu.t sloon (Q095p Maastricht),
WLD
neut slaon (Q095p Maastricht)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
32193 |
afsteekpasser |
speeknootje:
spęjknø̄tšǝ (Q095p Maastricht)
|
Winkelhaakvormige passer met op het lange been een verschuifbaar blokje met een spitse pen. Het wordt gebruikt om rechte lijnen af te tekenen. Het werktuig wordt dan met het korte been rustend op het werkblad langs het werkstuk geschoven waarbij de scherpe punt een lijn trekt. [N G, 16c]
II-12
|
29674 |
afstrijkboog |
boog:
bō.x (Q095p Maastricht),
snijboog:
snęjbǭx (Q095p Maastricht)
|
Boog met draad waarmee de overtollige klei wordt afgestreken. Zie afb. 20 en het lemma ɛafsnijderɛ.' [N 98, 77; monogr.]
II-8
|
29030 |
aftekenen met krijt |
aftekenen:
ǭftęjkǝnǝ (Q095p Maastricht)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
31344 |
aftekenmal |
sjabloon:
šablōn (Q095p Maastricht)
|
Het model waarmee de delen op het plaatijzer worden afgetekend die er later moeten worden uitgekapt. Een aftekenmal wordt gemaakt wanneer er veel stukken van gelijke vorm moeten worden vervaardigd. [N 33, 249]
II-11
|