e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

Gevonden: 3435
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boterpot boterpotje: bòtterpötje (Merselo) boterpotje III-2-1
botervlootje boterschotel: bòtterschòttel (Merselo), botervloot: bòttervloeët (Merselo) botervloot III-2-1
bouwemmer kalkemmer: kalǝk˱ɛmǝr (Merselo) Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.] II-9
bouwland land: lant (Merselo), veld: fęǝlt (Merselo) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwval barak: brak (Merselo), Ennen âlde brák is niks werd  brák (Merselo), braad: Dat is mij daor ennen âlden braoj  braoj (Merselo), gebraak: Dat is mij daor \'n gebraak  gebraak (Merselo), krak: krák (Merselo), schabraak: Dat is \'n echt schábbraak  schábbraak (Merselo) bouwval || bouwval, bouwvallig huis || oud, bouwvallig gebouw III-2-1
bouwvoor bouwvoor: bǫu̯[voor] (Merselo) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
bovenlicht bovenlicht: bø̜vǝlext (Merselo) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenlip bovenlip: buvvelip (Merselo), bâôvelip (Merselo) bovenlip [DC 01 (1931)] III-1-1
bovenmate, hevig, zeer bar: bár (Merselo), duivels: Vb. dËvels niks zien (totaal niets zijn).  dūvels (Merselo), evengoed: aevegoēd (Merselo), falikant: fallikant (Merselo), klapzuur: Vb. zien aege ien t klapzo‰r waerke.  klapzoēr (Merselo), ontiegelijk: (dit is een variant van tiegelek; is jongere Venrays!).  òntiegelek (Merselo), tiegelijk: Vb. dat òpschri‰ve en uutzËke van weurd is n tiegelek waerk gewist.  tiegelek (Merselo), vergaand: (dit is een synoniem voor wiedgónd; is jonger Venrays!).  vérgónd (Merselo), wijdgaand: wiedgónd (Merselo) buitengewoon, in hoge mate || erg, hevig || faliekant [SGV (1914)] || zeer III-4-4
bovenstangen stangen: staŋǝ (Merselo) De beide naar boven stekende ijzeren delen van het onder lemma Onderstangen genoemde bit. [N 13, 49] I-10