34038 |
bonte koe met zwarte kop |
zwartkop:
zwartkǫp (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 128]
I-11
|
24124 |
bonte kraai |
maaskraai:
ma:skroͅ: (Q197p Noorbeek)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
25019 |
bonzen |
bonzen:
bowsje (Q197p Noorbeek)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22552 |
boog |
boog:
bǭx (Q197p Noorbeek)
|
Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.]
II-9
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boom (Q197p Noorbeek),
boum (Q197p Noorbeek)
|
boom [DC 35 (1963)]
III-4-3
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
kruung (Q197p Noorbeek),
ideosyncr.
kroen (Q197p Noorbeek)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24128 |
boomleeuwerik |
koekelevie:
koͅkələvi: (Q197p Noorbeek)
|
Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
vot:
vot (Q197p Noorbeek)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
trikebale (wa):
tręk˱bal (Q197p Noorbeek)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
būǝnǝ (Q197p Noorbeek)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|