e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

Gevonden: 3120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duim duim: dōē.m (Puth) duim [N 10 (1961)] III-1-1
duimeling duimeling: doemeling (Puth) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duits duits: Dutsj (Puth) Duitsch [SGV (1914)] III-3-1
duivenhok duifhuis: dufǝs (Puth), duives: doeffes (Puth), spijker: špikǝr (Puth) (duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif zij: zieje (Puth) wijfjesduif [SGV (1914)] III-4-1
duizelig dol: du.l (Puth), dulle (Puth, ... ), döl wère (Puth), döl zin (Puth), zôô wurs te dulle (Puth), duizelig: duuzelig (Puth, ... ), zôô duuzelig wiej eine koekeralle (Puth), verduizeld: vertūūzelt (Puth) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)] III-1-2
duizeling, duizeligheid duizeligheid: duzeligheid (Puth) duizeligheid [DC 60 (1985)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: doezendpôôt (Puth) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dun sneetje brood katsel: katsjel (Puth) Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)] III-2-3
dunne sjaal dunne sjaal: dun sjaol (Puth) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3