17890 |
woelen |
schravelen:
sjravelen (Q012p Rekem),
sjrāvele (Q012p Rekem)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
go:nsdəx (Q012p Rekem),
gōnzdəx (Q012p Rekem)
|
woensdag [ZND 10 (1925)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
doorvegen:
doar veìge (Q012p Rekem),
erop los lopen:
er op los lopen (Q012p Rekem)
|
Woest, onachtzaam lopen (hollen, taffelen, razen, erop los lopen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
30197 |
wolfsdak |
wolfdak:
wǫwf˱dāk (Q012p Rekem)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
30198 |
wolfseinde |
schildje:
šeltšǝ (Q012p Rekem)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q012p Rekem)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
25211 |
wolk alg. |
wolk:
woik (Q012p Rekem)
|
wolk [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
berenmuts:
bēͅrəməts (Q012p Rekem)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
dej won zal bəgenə tə nɛtərə (Q012p Rekem),
die won zaal zweren (Q012p Rekem),
won (Q012p Rekem),
woonde (Q012p Rekem)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
19835 |
wonen |
wonen:
wuənə (Q012p Rekem),
w‧uənə (Q012p Rekem)
|
wonen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-2-1
|