31421 |
drilkoord |
touw:
tow (Q099q Rothem)
|
Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129]
II-11
|
33413 |
drinkbak voor de kippen |
drinkbak:
dreŋkbak (Q099q Rothem)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
19575 |
drinkbeker |
beker:
beeker (Q099q Rothem),
pul:
pul (Q099q Rothem)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (Q099q Rothem)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
bierglas:
beerglaas (Q099q Rothem)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
schopje:
sjöpke (Q099q Rothem)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drink:
dreŋk (Q099q Rothem),
drēŋk (Q099q Rothem)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
versloeieren:
vǝršlui̯ǝrǝ (Q099q Rothem)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
dru̯ø̜xštōn (Q099q Rothem)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25479 |
droogzolder |
droogzolder:
drwø̜gzø̜ldǝr (Q099q Rothem)
|
De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c]
II-1
|