e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterhoofd achter op de kop: achter op de kop (Schimmert), achterkop: achter-kop (Schimmert) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterklauw teen: tēn (Schimmert) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achternaafband reep: ręjp (Schimmert) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterpand achterkant: achterkant (Schimmert) De langwerpige achterkant van het dak. [N F, 47b] II-9
achterploeg achterploeg: axtǝr[ploeg] (Schimmert) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterschijf stootscheen: štoatšēn (Schimmert) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste achterste: echerse (Schimmert), kont: kônt (Schimmert) [N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)] III-1-1
achteruit achterplaats: achterplaats (Schimmert), achteruit: achteroet (Schimmert), plaats: plaats (Schimmert), terug-op: terug-op (Schimmert) Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10, III-2-1
achteruitgaan wijken: wieke (Schimmert), wīēke (Schimmert), wîêkə (Schimmert) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achteruittrappen slaan: slǭn (Schimmert) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9