23263 |
engel |
engel:
n engel twie engele (P056p Stokrooie)
|
Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
engerling:
engerling (P056p Stokrooie),
spekmade:
spekmaai (P056p Stokrooie)
|
engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
33605 |
enten |
griffelen:
griffelen (P056p Stokrooie)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
28827 |
entre-deux |
tussenzetsel:
tęsǝnzɛtsǝl (P056p Stokrooie)
|
Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5]
II-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
ammelot (P056p Stokrooie)
|
een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
ziekte die aanhalig is:
die ziekte is fel aanhalig (P056p Stokrooie)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
33610 |
erf |
mesthoop:
meͅsthup (P056p Stokrooie)
|
I-7
|
18837 |
ernstig |
gemeend:
gemeend (P056p Stokrooie)
|
het is ernstig bedoeld; het is menens [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ.rǝt (P056p Stokrooie)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
24729 |
esdoorn |
doornboom:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
djoornboem (P056p Stokrooie)
|
es, esdoorn [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|