25448 |
bederven, gezegd van pekel |
bedorven:
bǝdęrvǝ (Q091p Veldwezelt)
|
De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.]
II-1
|
23197 |
bedevaart |
bedeweg:
beiwĕg (Q091p Veldwezelt),
bejweeg gaon (Q091p Veldwezelt)
|
Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (Q091p Veldwezelt),
uitzonderlijk
bedeenen (Q091p Veldwezelt),
helpen:
eerste e van helpen zeer gerekt
îemand in een winkel helpen (Q091p Veldwezelt)
|
Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)]
III-3-1, III-3-3
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedreegen (Q091p Veldwezelt),
bedre͂ge (Q091p Veldwezelt)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
betsprɛi̯ (Q091p Veldwezelt)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beeldhouwer (Q091p Veldwezelt),
steenkapper:
steekapper (Q091p Veldwezelt)
|
iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
beemd:
bamp (Q091p Veldwezelt),
bɛm (Q091p Veldwezelt),
bɛmp (Q091p Veldwezelt),
wei:
węi̯ (Q091p Veldwezelt)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
beeen (Q091p Veldwezelt),
bêê (Q091p Veldwezelt)
|
been [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
knook:
kniëk (Q091p Veldwezelt),
knöek (Q091p Veldwezelt)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (Q091p Veldwezelt),
te wijd doorstaan:
tǝ wī.t˱ duɛ.rstūǝ.n (Q091p Veldwezelt)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|