19585 |
bot mes |
paddenvilder:
peͅdəveldər (L214p Wanssum)
|
bot, plomp mes
III-2-1
|
34258 |
boter |
boter:
bǭtǝr (L214p Wanssum),
botter:
botǝr (L214p Wanssum)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
34259 |
boter inleggen |
boter inmaken:
[boter] enmākǝ (L214p Wanssum),
botter inzouten:
[botter] enzaltǝn (L214p Wanssum)
|
Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
botəram (L214p Wanssum),
Syst. WBD
botram (L214p Wanssum)
|
boterham || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
bam (L214p Wanssum),
Syst. WBD
bamme (L214p Wanssum)
|
boterham (kinderwoord) || Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20716 |
boterham met kaas |
kazenboterham:
kiəzəbotəram (L214p Wanssum),
Syst. WBD
kiëzebotram (L214p Wanssum)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)] || een boterham met kaas
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
botterham met kruit:
botəram met kryt (L214p Wanssum)
|
boterham met stroop
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
boterham met vet:
botəram met vɛt (L214p Wanssum)
|
boterham met vet
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
schinkenworst:
worst gemaakt van ham
schêênkewaorst (L214p Wanssum)
|
hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
19549 |
boterpot |
duppen:
døͅpə (L214p Wanssum)
|
boterpot
III-2-1
|