e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bikkelterm achterhandje: van hand naar hand achter de rug  achterhendje (Schin-op-Geul), af: niet gelukt; verloren  aaf (Holtum), wanneer men een fout maakt in het spel en opnieuw moet beginnen  aaf (Ell), bijeen: 2 bijeen  bədēən (Hoepertingen), bochelebaai: Wee bijj t neergoje de digkele opein kraog te valle, had - en waos aof.  bogkelebaj (höbbe) (Maastricht), bochelepaardje: = bogkelebaj [Wee bijj t neergoje de digkele opein kraog te valle, had - en waos aof.  bogkelepeerdsje (Maastricht), de brug maken: telkens men de omhooggeworpen kootjes moet opvangen, werpt men vlug een der andere kootjes met de andere hand over de hand waarmee men omhooggooit en opvangt  de brug maken (Sint-Truiden), derde lits: 3 bikkels omdraaien  driede lets (Schin-op-Geul), derdeke: de derde ronde  deͅrdəkə (Tegelen), eerste lits: 1 bikkel omdraaien  ierste lets (Schin-op-Geul), eersteke: de eerste ronde  īərstəkə (Tegelen), eerstje-fijn: iàesteke-fien (Echt/Gebroek), hart-en-borst: wijze van oprapen van de heelten, waarbij men eerst met de heelt in de hand de borst moest aantikken  hartemboets (Broekhuizen), honds pakken: de omhooggeworpen kootjes terug opvangen zoals een dier dat met de voorpoot ergens naar slaat  honds pakken (Sint-Truiden), kies: wijze van oprapen van de heelten, waarbij de tegenspeler mag aanduiden welke heelt het eerst opgeraapt moet worden  kīs (Broekhuizen), klats-en-bats: wijze van oprapen van de heelten, waarbij de muis van de hand eerst de vloer moest geraakt hebben  klatsembats (Broekhuizen), kooitje: figuur bij het bikkelen  kojkə (Lummen), krollen: op een zij leggen  krolla (Schin-op-Geul), mondje: mondje  mundje (Tegelen), neusje: neusje  naeske (Tegelen), oogje: oogje  uigske (Tegelen), oortje: oortje  yørkə (Tegelen), overhand: wijze van oprapen van de heelten, waarbij alle heelten tegelijk opgeraapt moeten worden  īvərhand (Broekhuizen), poenen: kussen  punə (Hoepertingen), putter: /  putter (Lummen, ... ), het gaatje ligt boven  pøͅtər (Kaulille), puttertje: figuur bij het bikkelen  pøͅtərkə (Lummen), ruggelaar: het beentje ligt met het gaatje naar onder  røͅgəleͅr (Kaulille), ruggetje: ruggetje  røͅkskə (Tegelen), staander: de gladde, staande kant van de heelt  stēndər (Broekhuizen), het beentje staat op een van de twee andere kanten  stø͂ͅndər (Kaulille), tikketak: bal gooien en meteen een bikkel optillen en neerleggen  tikketak (Schin-op-Geul), tweede lits: 2 bikkels omdraaien  twiede lets (Schin-op-Geul), tweedeke: de tweede ronde  twīədəkə (Tegelen), van eerste schaartje tot vijfde schaartje: Sub I. schaar. De vingers vormen de scharen, waartussen de bikkel worden geklemd.  van ierste sjierke tot vijfde sjierke (Maastricht), vaneen: uit elkaar  vanēən (Hoepertingen), voorhandje: van hand naar hand voor zich  vuurhendje (Schin-op-Geul) Aanhef bij het bikkelspel. || bikkels [SND (2006)] || Kent u nog andere termen uit het spel? Wat betekenen ze? [N R (1968)] || Niet meer mee mogen spelen (bij het bikkelspel). || Onderdeel bij bikkelspel. III-3-2