e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dam afdamming: afdamming (Sint-Truiden, ... ), ǭf˱dampeŋ (Alken, ... ), bat: Van Dale: I. bat (gew.) 1. losse brug van planken over een sloot; (ook) vaste brug zonder leuning; - 2. kaai of dijk van een spoorweg; ook als term in de waterbouwkunde.  bat (Montfort), dam: daamp (Heers), dam (Beringen, ... ), dam(p) (Beringen), damp (Broekom, ... ), dàm (As, ... ), dám (Opglabbeek, ... ), dâm (Schimmert), afdamming  damp (Zonhoven), m.  d‧am (Eys), dammetje: demke (Eisden), dijk: daek (Weert), daik (Kerniel), deik (Bree), diehk (Herten (bij Roermond)), diek (Bunde, ... ), dijk (Hechtel, ... ), diëk (Wijlre), dīēk (Klimmen, ... ), dĭĕk (Gennep), dêjik (Maaseik), dijkje: diekske (Stein), muur: moer (Waubach), schoor: sXowər (Lommel), sXōwər (Lommel), sticheltje: Van Dale: stichel, (gew.) 1. lage muur; -2. verhoogde rollaag langs een brug of kade.  stichelke (Vroenhoven), stuw: stuw (Meerlo), val: afdamming  vāl (Zonhoven), wal: wal (Kerkrade, ... ), waterdam: waaterdam (Thorn) De dam die wordt opgeworpen om in bijzondere situaties het water vōōr de sluizen te kunnen omleiden. Zie ook het lemma ɛwater omleidenɛ.' [Grof 40] || de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)] || dijk [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men in uw dialect een dijkje dat men in een beek maakt om het water op de houden? [ZND 48 (1954)] II-3, III-3-1