e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
joelen <omschr.> met veel beheis: mèt vuil behĕjs (Maastricht), ambras (<fr.) maken: Van Dale: ambras (&lt;Fr.), 2. drukte, ophef, poeha.  ambaras make (Maastricht), baljoenen: baljoene (Gronsveld, ... ), baljōēnə (Hulsberg), beljoene (Voerendaal), behei maken: behej make (Maastricht, ... ), behèj make (Beek), bəhei-j maakə (Kapel-in-t-Zand), bəhèèj-máákə (Heerlen), beschar maken: vgl. Maastricht Wb. (pag. 29): besjaar, (onnodige) drukte, lawaai.  bəsjāār maakə (Maastricht), bulken: bölleke (Maastricht), collationeren (<fr.): Weijnen 2003 (pag. 180): klasjenere, kletsen (nbrab.) &lt;&lt; fra. collationner, afl. van M.E. Latijn ontleend collatio avondmaaltijd. Men hield namelijk in de kloosters tijdens die maaltijd een uiteenzetting.  klasjeneire (Nieuwstadt), druk maken: druk maake (Venray), druk uitleggen: druk oetleggen (Eksel), druktesmaker (zn.): dröktesmaker (Blerick), herrie maken: herie make (Maastricht), herrie maake (Posterholt), herrie make (Amby, ... ), herrie schoppen: herrie sjuippə (Montfort), hèrrĭĕ sjóppe (As), herrin: herrie (Kesseleik), herrien (Schinnen, ... ), herriĕn (Schimmert), herrién (Horst), herrië (Maasbree), hérrĭĕjə (Venlo), joelen: joele (Schimmert), joelən (Urmond), jōēle (Geulle), jŏĕlə (Venlo), jouwen: hard jouwe (Well), jouwe (Meerlo, ... ), jouwen (Gennep, ... ), jouwə (Gennep), joͅudə hart (Wellerlooi), jówe (As), betekent niet uitjouwen  jou-we (Blitterswijck), kabaal maken: kabaal make (Echt/Gebroek), kabalen: kəbaalə (Maastricht), kaken: kaake (Maasbree, ... ), kāke (Sevenum), keken: keeke (Itteren), kéékə (Schinnen), kierewieren: vgl. WLD III, 1.2 (pag. 21 - lm. heen en weer draaien): kierewieren (ook krewieren): Jeuk [P 219!] en Tongeren.  krewiere (Jeuk), krakelen: [WNT krakeelen]  krakele (Kerkrade, ... ), kwaken: kwaake (Eys, ... ), kwaakkə (Grevenbicht/Papenhoven), kwaakn (Brunssum), kwaakə (Montfort, ... ), kwake (Bree, ... ), kwaken (Gulpen, ... ), kwakke (Vaals), kwakə (Doenrade), kwāke (Sevenum), kwīēkə (Nieuwenhagen), kwààke (Horst), kwààkə (Heerlen), kwâke (Schimmert), lawaai maken: leweij make (Wolder/Oud-Vroenhoven), laweit maken: vjeul lewêt moake (Hoeselt), leven maken: laeve make (Venray), leve make (Amby), vôl laeve make (Weert), vgl. Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  lēve make (Berg-en-Terblijt), lêve make (Beesel), lêve make(n) (Schinveld), met de handen vallen?: ps. het eerste woord is niet goed leesbaar!  vult mit de henge (Stein), moveren (<lat.): Van Dale: moveren (&lt;Lat.), 1. tot iets bewegen; in beweging zetten; - 2. voorstellen, ter sprake brengen; opwerpen.  moveere (Mheer), onruststoker (zn.): onrus sjteuker (Vlodrop), radau (du.) maken: Van Dale (DN): Radau, herrie, kabaal.  ràdōūmāākə (Nieuwenhagen), rament maken: (het eerste woord is onzijdig).  rameͅ.nt mā.kə (Eys), ramenten: Van Dale: ramenten, (gew.) lawaai maken, rommelen.  ramente (Mechelen), rameͅ.ntə (Eys), schandaal maken: sjəndààl máákə (Amstenrade), (het eerste woord is onzijdig).  šənd‧āl mā.kə (Eys), schandalen: šənd‧ālə (Eys), schouteren: sjoutere (Herten (bij Roermond)), schreeuwen: sjrèèuwen (Stein), schreien: sjreie (Waubach), spektakel maken: sjpektakel make (Geleen), Van Dale: spektakel (&lt;Fr.), 2. luidruchtig optreden; -3. lawaai...  sjpectakel maken (Guttecoven), spektakelen: sjpektakele (Merkelbeek), sjpektakələ (Beesel), sjpektáákələ (Heel), spektakele (Caberg), Van Dale: spektakel (&lt;Fr.), 2. luidruchtig optreden; -3. lawaai...  schpektoikele (Eijsden), spektakele (Hunsel), spiktākele (Grevenbicht/Papenhoven), stechelen: sjtechelle (Nunhem), sjtechələ (Sweikhuizen), sjtèchələ (Susteren), stechele (Oirlo, ... ), stechelen (Heythuysen, ... ), stechələ (Kelpen), steekele (Montfort), steekelen (Meijel), steggele (Ittervoort, ... ), stèchele (Venlo), stèggələ (Montfort), stêchele (Schimmert), stoefer (zn.): stuffer (Vlijtingen), strevelen: sjtraevele (Swalmen), WNT: strevelen, B) 1. Strijd voeren; - 2) Tegenspreken.  straevele (Horst), tekeergaan: te keer gwèn (Eigenbilzen), tempeesten: Van Dale: tempeesten, (gew.) 1. stormen; -2. razen en tieren.  tampieëste (Ell), témpīēste (As), uitgelaten (volt.deelw.): ōētgəlaotə (Reuver), veelmener (zn.): veelmèner (Vlijtingen), wild zijn: weeld zie (Noorbeek, ... ) hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)] || Hij zette zijn strot open (= schreeuwde hard). [RND] || roezemoezen [SGV (1914)] || schreeuwen [SGV (1914)] || zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1