e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schietlood bouwlood: bǫwluǝt (Blerick), dop: dop (Sint-Truiden), klotsje: klø̜tsjǝ (Kerkrade), lood: lood (Belfeld), lowt (Beverst), lutj (Zonhoven), luǝt (Bleijerheide, ... ), lwat (Uikhoven), lōt (Beverst, ... ), lū.at (Jabeek), lū.t (Waubach), lūǝt (Bleijerheide, ... ), lǫat (Roosteren), loodblok: lut˱blok (Kuringen), loodblokje: lut˱bløkskǝ (Diepenbeek, ... ), loodklotsje: luǝtklø̜tsjǝ (Kerkrade), loodkoord: lǫatkǭrt (Schimmert), murerslood: mȳrǝrslūt (Vaals), peillood: peillood (Belfeld), pęjlluǝt (Klimmen, ... ), puntlood: pyntloǝt (Alken), pyntlōt (Zepperen), pøntjlūǝt (Neeritter), pøntjlǭt (Weert), pøntloǝt (Leuken), pøntlut (Lummen, ... ), pøntluwǝt (Tessenderlo), pøntlyǝt (Meeuwen), pøntlȳt (Meeuwen), pø̄ntluǝt (Rekem  [(zonder houten blokje)]  ), puntschietlood: pøntsxitlowǝt (Lommel), pøntsxītlūǝt (Sint-Truiden), pøntšētlȳt (Bree), richt: rext (Gennep, ... ), richtlood: rex(t)luǝt (Castenray, ... ), schietlood: schietlood (Middelaar), skitlūt (Bevingen), sxi(j)ǝtlōt (Zepperen), sxitloǝt (Ottersum), sxitlut (Kuringen), sxitluwǝt (Achel, ... ), sxitluǝt (Castenray, ... ), sxitlōwǝt (Lommel), sxitlōǝt (Merselo), sxitlūǝt (Kleine-Brogel), sxitlǭt (Sint-Truiden), sxiǝtloǝt (Alken  [(zonder punt)]  ), sxø̄tlut (Eijsden), sxētloǝt (Leuken), sxētlut (Limmel, ... ), sxētluǝt (Blerick, ... ), sxētlūt (Kaulille), sxētlūǝt (Venlo), sxētlōt (Maaseik), sxētlū.t (Maasbree, ... ), sxētlūǝt (Sevenum), sxījtloat (Houthalen), sxījǝtlō̜t (Wellen), sxītlut (Houthalen, ... ), sxītluwǝt (Tessenderlo), sxītlōt (Ottersum), sxītlō̜t (Berverlo), sxītlūt (Sint-Truiden, ... ), šesluǝt (Bleijerheide, ... ), šeslūǝt (Bleijerheide), šeslūǝt (Bleijerheide), šetlyt (Opglabbeek), šetlǫat (Geulle), šitlut (Gelieren Bret, ... ), šitlōt (Hoeselt, ... ), šitlūt (Diepenbeek), šitlǫwt (Bilzen), šē.tlōǝt (Herten), šētlut (Geulle, ... ), šētluǝt (Brunssum, ... ), šētlūt (Posterholt, ... ), šētlūǝt (Ell, ... ), šētlwǫat (Beek, ... ), šētlwǫt (Boorsem, ... ), šētlōt (Gronsveld, ... ), šētlō̜t (Montfort), šētlūat (Haler), šētlūt (Nieuwenhagen, ... ), šētlūǝt (Stokkem), šētlǫat (Munstergeleen, ... ), šētlǭǝt (Dieteren), šēǝtlyǝt (Meeuwen), šęjtlōt (Sittard), šītlut (Diepenbeek, ... ), šītlǫwt (Bilzen  [(meervoud: šītlǫwtǝ)]  ), schietlood met snoer en klotsje: šesluǝt met šnōr ɛn klø̜tsjǝ (Kerkrade), senkel: zɛŋkǝl (Eys, ... ), šɛŋkǝl (Vaals), spitslood: špetslōt (Sittard), špetslūt (Vaals), zinkblij: zeŋk˲blęj (Bleijerheide, ... ), zinklood: zeŋkluǝt (Heerlen  [(bestaande uit een met een loden gewichtje verzwaard koord)]  ), zeŋklūǝt (Bleijerheide, ... ) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand bepaalt. Zie ook afb. 29. In Q 19 kende men ook een schietlood dat bestond uit een koperen of messing cilinder, het lood, met afschroefbare kop. De losse kop diende om het koord te bevestigen. Het koord werd door het gaatje in de kop gestoken en aan de onderzijde met een knoop vastgezet. Wanneer de kop dan op het schietlood was geschroefd, zat deze knoop dus in de cilinder. Het koord ging daarna door het midden van een vierkant, beukehouten klosje dat anderhalve millimeter dikker was dan de diameter van het schietlood. Om te meten of iets loodrecht stond, plaatste men klos en lood samen bovenaan tegen het werk en liet vervolgens het koord voorzichtig vieren tot het lood zonder te zwaaien onderaan het te stellen werk kwam. Het dikteverschil tussen het klosje en het lood moest ervoor zorgen dat het lood bij de juiste stand net vrij hing. In Q 83 gebruikte men schietloden 'met een korte of een lange koord' ('męt˱ ǝn kǫtǝ ǫf˱ ǝn laŋ kuǝt'). [N 30, 11a; N 30, 11b; monogr.] || Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een voorwerp bepaalt. Zie ook het lemma "schietlood" in Wld II.9, pag. 57. [N 64, 85b; monogr.] || Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een werkstuk bepaalt. Zie ook afb. 111 en het lemma ɛschietloodɛ in Wld II.9, pag. 57 en Wld II.11, pag. 63.' [N 50, 23b; N 53, 194; monogr.] II-11, II-12, II-9