e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluisijzer balk: balǝk (Stokrooie), hefschroef: hɛfšrū.f (Tongeren), hout: hǭ.t (Lanaken), ijzer: izǝr (Kanne), ęjzǝr (Hoeselt), ęǝzǝr (Alken, ... ), ę̄.zǝr (Lauw), ę̄zǝr (Ordingen), ɛjzǝr (Alt-Hoeselt), schroef: sxruf (Heks), sluishout: slø̜wshǭt (Haren), slűzø̜j.t (Neeroeteren), sluisijzer: slawsęǝzǝr (Lummen), slyzizǝr (Tongerlo), slǫwsajzǝr (Mal, ... ), slǫwsęzǝr (Diepenbeek), slǫwsęǝzǝr (Kuringen, ... ), staart van de sluis: stat ˲van dǝ slǫws (Lauw), stang van de sluis: staŋ van dǝ slaws (Hoeselt), tandas: tant`as (Hoeselt), tapijzer: tapę̄zǝr (Sint-Truiden), winde van de sluis: wen van dǝ slǫws (Rutten), windijzer: węnizǝr (Maastricht), zaag: zę̄.x (Maastricht) Aan de sluisdeur bevestigde, vertikaal door de sluisbalk stekende, ijzeren stang die wordt gebruikt voor het openen en sluiten van de sluis. Als het sluisijzer van gaten is voorzien, moet de molenaar bij het openen de sluis telkens een beetje optrekken en dan een spie door het volgende gat steken. Deze handeling moet worden herhaald tot de vereiste opening is bereikt. Het aflaten gebeurt door de sluisdeur te laten dichtvallen. Wanneer het sluisijzer getand is, kan de sluis met behulp van een winde op- of afgedraaid worden. De woordtypen sluishout (l 368, Q 160a) en hout (Q 88) zijn terug te voeren op het feit dat de optrektoestellen in die plaatsen van hout vervaardigd waren. [Vds 44; Jan 39; Coe 25; Grof 58] II-3