e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te groot zijn <uitdr.> wat is dat voor een losse boel: wao is dat veur een lwosse boel [lōöse boel} (Herderen), bobbelen: WNT: bobbelen [inl.t.]  boebeld (Posterholt), bolderen: WNT: bolderen (I)...  boldere (Horst), bolderen (Gennep, ... ), buldərə (Kapel-in-t-Zand), böldere (Venlo), buidelen: WNT: sub builen (II) - voorheen buidelen...  bŭŭlə (Nieuwenhagen), bôddele (Gronsveld), ⁄t buult (Lutterade), erin verloren lopen: ich loop verloëre trèn (Bilzen), flatsen: b.v. zn sloeffe ~.  flatse (Hasselt), flodderen: da floddert (Hoepertingen, ... ), dat vlottert rond mich (Eigenbilzen), floddere (Bilzen, ... ), flodderen (Born, ... ), floddert (Veldwezelt), flodere (Vorsen), floedderə (Oirsbeek), floͅdərə (Meeswijk), floͅdərən (Lommel), flòddere (Haelen), flòddërë (Tongeren), flòddərə (Opglabbeek), flóddere (Maastricht), a&gt;o.  floͅdərən (Lommel), b.v. ich been zoe mäoger woërde, de klyjer - öm mich heen.  flôddere (Gronsveld), ne flodderêr: slordig gekleed pers., (vnl.) slecht vakman, die niets behoorlijk afwerkt.  t floddert (Bilzen), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  flodd`re (Kaulille), flodderig zijn: flodderig (Maastricht, ... ), flodderkleed (zn.): flodderkliet (Zonhoven), flodderkleren (zn. mv.): Gefronsde of flodderkliejehr is feitelijk inne mode.  flodderkliejehr (Peer), fronselen: [cf. kreukelen]  frònsələ (Loksbergen), gefronsde kleren (zn. mv.): Gefronsde of flodderkliejehr is feitelijk inne mode.  gefronsde kliejehr (Peer), get vollig zijn: WNT: Vollig (völlig) sub vol (I).  t is get völlig (Opglabbeek), hangen: hāāngə (Nieuwenhagen), hangen als een zak: t hengt as ne zak (Hechtel), hangen wie een hoddel: (m.).  ha.ŋə w‧ii̯ ‧eͅŋə h‧oͅdəl (Eys), hangen wie een lommel: wi-j ne lómmel hànge (As), hangen wie een zak: wi-j ne zàk hànge (As), lodderen: WNT: lodderen (II), 1) Van kleederen. Flodderen. Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  (lodd`re) (Kaulille), lommelen: lummele (Maastricht), lommeltig zijn: lommeltig (Beek), lubberen: WNT: lubberen, een onomatopoëtisch woord, behoorende bij lobberen. Van kleederen. Niet strak of gespannen zitten, te wijd zijn, [...], flodderen. Vgl. lobberen, 3) Van kleederen. Plooien, te wijd zijn, niet passen, flodderen.  lubbərə (Kapel-in-t-Zand), ongelijk zijn: ongeleek (Eigenbilzen), ruim zijn: ruum (Kesseleik), slobberen: sjloebere (Herten (bij Roermond), ... ), sjlôbbere (Gronsveld), sjlöbbert (Nieuwstadt), slodderen: sjlodderen (Bunde), sjlŏddere (Geleen), sloddere (Gennep), slodderen (Houthalen, ... ), sloddert (Rekem), sloddərən (Loksbergen), slōddere (Tungelroy), slòddərə (Montfort), slóddere (Maastricht), t sloddert rond zè lèèf (Hechtel), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  slód`re (Bocholt), Te groeët.  slodderen (Eksel), te groot zijn: het is te groot (Oostham), het is te growt (Hoepertingen), t ès te graut (Bilzen), te groat (Guttecoven), te groet (Diepenbeek), te groewt (Jeuk), te growt zeen (Wellen), tə grōēwət (Loksbergen), te hol zijn: het is te kuwəl (Hoepertingen), t ès te (h)oël (Bilzen), t ès te hoël (Bilzen), te hoal (Munsterbilzen), te hoewel (Wellen), te hool (Houthalen), te hoowl (Jeuk), i.e. hol.  t és të wòil (Tongeren), te lobbig zijn: WNT: lobbig (I), A. Bnw. - 1) Van kleederen. Wijd, ruim.  da klīət is teͅ ləbbig (Leopoldsburg), te los zijn: tis tə lós (Tessenderlo), te royaal zijn: is te reaal (Reuver), tə rəjāāl (Opglabbeek), te ruim zijn: t is te ruuĕm (Heerlen), te vollig zijn: WNT: Vollig (völlig) sub vol (I).  t is tse völlig (Bleijerheide), te völlig (Noorbeek), völlig (Mechelen-aan-de-Maas), te wijd zijn: es te wied (Weert), het is te wijd, ik kan er twee keer in (Neerpelt), is te wieijd (Bocholt), t zit te wied (Schimmert), te wied (Lutterade, ... ), te wiejd (Achel, ... ), te wiet (Boorsem, ... ), te witj (Meijel), te wiêd (Mechelen-aan-de-Maas), te wīēt (Doenrade), te wùud (Eisden), tə wuut (Opglabbeek), veel te breed zijn: t is veul tə [breēd} (Beverlo), voddelen: voddele (Mheer), voddeltig zijn: fôddeltig (Gronsveld), zitten wie een voddel: zitj wie eine foddel (Neer) (van kledingstukken) ruim en slap, slordig hangen || *flatsen: te groot zijn, te ruim zitten en daardoor bijna uitvallen || fladderen, te ruim zijn || Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] || Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)] || in slappe plooien neerhangen || in slappe plooien neerhangen van te wijde kledingstukken || Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)] || niet passen, gezegd van kledingstukken (pronsen, bolderen) [N 86 (1981)] || niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)] || slobberen || slodderen: flodderen || te ruim, zonder snit (gezegd van kledingstukken) III-1-3