e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiebelen bibbelen: bubbele (Caberg), bibberen: bibərə (Loksbergen), brikkelen: brikkelen (Achel, ... ), dantelen: onvast te been, dronken  dêendëlë (Tongeren), op zijn benen  da.ndele (Borgloon), dââ.ntele (Gors-Opleeuw), dazelen: daazele (Sevenum), dazele (Sevenum), Onvast lopen.  dazele (Klimmen), hobbelen: hoobbele (Maastricht), knikkelen: Gevaar lopen te vallen.  knikkele (Bilzen), krievelen: Niet stilzitten.  kriēvele (Bilzen), kwikkelen: kwakkele (Maastricht), kwikkele (Bree, ... ), kwikkelen (Achel, ... ), kwikkle (Kaulille), kwikkëlë (Hoeselt), kwikkələ (Opglabbeek), kwikk’le (Bocholt), kwikələ (Meeuwen), op een stoel  kwikkele (Gors-Opleeuw), Op een stoel.  kwikkələ (Vlijtingen), stoeiend bewegen, met iemand onrustig stoeiend en plagend bezig zijn  kwikkele (Zolder), kwinkelen: kwinkulu (Brunssum), rutselen: i.e. onrustig bewegen.  rötsjele (Boorsem), schokkelen: sjögkele(n) (Maaseik), sjökgele (Maaseik), Ook: sjoGele.  sjôggele (Kunrade), schonkelen: sjonkele (Maaseik), schrankelen: sjrankele (Tungelroy), schravelen: schravelen (Heerlerbaan/Kaumer), šrā.vələ (Eys), schudden: skudde (Jeuk), taffelen: Onvast lopen.  taffele (Klimmen), waggelen: waggele (Beek, ... ), waggelen (Eksel, ... ), waggĕle (Hoeselt), waggələ (Simpelveld), wagg’le (Bocholt), wagkele (Boorsem), wagkele(n) (Maaseik), wakkele (Kinrooi, ... ), wàggelə (Gennep), wàggələ (Amstenrade, ... ), wággele (Tongeren), wággələ (Nieuwenhagen), loort men noa oos karnavalvereniging de waggelerre, groave va voere  waggele (s-Gravenvoeren), onvast bewegen  wágelle (Zolder), op een stoel  waggele (Val-Meer), wankelen: wankele (Merkelbeek), wapperen: woopərrə (Grevenbicht/Papenhoven), weisteren: waestere (Hechtel), waêsteren (Eksel), wemelen: weemələ (Schimmert), wemele (Kinrooi), wēmele (As), wiemele (Amby, ... ), wiemelle (Venray), wiemmelen (Eksel), wiemelkoent = iemand die niet stil zit  wiemele (Hechtel), weveren: wīē.vere (Hasselt), voortdurend bewegen, niet stil kunnen zitten  wie.vere (Zolder), WNT: wever (I), afl. weveren, bet.2) wiebelen.  wej.vere (Hasselt), wiebelen: wibbele (Kanne), wibələ (Ingber), wiebbele (Kerkrade, ... ), wiebbelen (Eksel), wiebele (Blerick, ... ), wiebelen (Born, ... ), wiebelle (Vlodrop), wiebelə (Doenrade, ... ), wiebəllə (Grevenbicht/Papenhoven), wiebələ (Hulsberg, ... ), wiebələn (Urmond), wieb’le (Bocholt), wiĕbbələ (Heerlen), wiĕbölö (Stevensweert), wiĕbələ (Epen, ... ), wīēbələ (Venlo), op een stoel  wiebele (Val-Meer), wiegelen: weegele (Weert), wegele (Maaseik), wiegele (Blerick, ... ), wiegelen (Alken, ... ), wiehele (Vorsen), wiĕgele (Vlijtingen), wiĕggələ (Meijel), wiggele (Hechtel, ... ), wiggelen (Eksel, ... ), wiggələ (Leopoldsburg), B.v.: door op ne stoel te wiggelen goan de stiel kapot.  wiggelen (Peer), wiegen: weege (Herten (bij Roermond)), wiege (Nieuwstadt), wiegewagen: wiegewage (Boorsem), wielewalen: op een stoel  wie.lewoaële (Borgloon), wregelen: vrigkele (Gronsveld), in bèt  vrèegele (Kanne), zwaaien: zwaeje (Weert), zwadderen: zwaddere (Eksel) wiebelen || Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)] || Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen, waggelen) [N 108 (2001)] III-1-2