18263 |
damesmantel |
paletot (fr.):
paltoͅuə (P178p Brustem, ...
P178p Brustem)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34406 |
dartel springen |
spelen:
spēlǝ (P178p Brustem)
|
Dartel springen, gezegd van de jonge dieren in de wei. [N 77, 129]
I-12
|
32715 |
de eerste voor ploegen |
aanschieten:
ǭǝnsxitǝn (P178p Brustem),
aanschieten aan de reen:
ǭǝnsxitǝn ǭǝn dǝn rīǝn (P178p Brustem),
aanschieten in de midland:
ǭǝnsxitǝn ęn dǝ melant (P178p Brustem)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ęi̯x (P178p Brustem)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
balken:
balǝkǝ (P178p Brustem)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
aantreden:
ǭn[treden] (P178p Brustem),
vasttreden:
vas[treden] (P178p Brustem)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (P178p Brustem)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
34273 |
de stal uitmesten |
schoonmaken:
sxunmǭkǝ (P178p Brustem)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜vǝ (P178p Brustem)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
24407 |
dekken |
rijden:
rē̜ǝ (P178p Brustem),
springen:
gǝsproŋǝ (P178p Brustem),
spręŋǝ (P178p Brustem),
sprɛŋǝ (P178p Brustem)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|