24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
WBD/WLD
de gaffel (Q095a Caberg)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
kachelpijp:
kachelpiep (Q095a Caberg)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
choqueren:
sjèkeere (Q095a Caberg),
schampen:
sjampe (Q095a Caberg),
spotten:
spotte (Q095a Caberg),
uitlachen:
oetlache (Q095a Caberg)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
21352 |
spreken, praten |
praten:
praote (Q095a Caberg),
spreken:
sprèke (Q095a Caberg)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkele (Q095a Caberg),
zomeren:
zeumere (Q095a Caberg)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vertelselke (Q095a Caberg)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
uitlopen:
WBD/WLD
oetloupe (Q095a Caberg)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17910 |
spuiten |
spritsen (<du.):
sprietze (Q095a Caberg),
spuiten:
spuite (Q095a Caberg),
spuitə (Q095a Caberg)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-1-2, III-4-4
|
33515 |
staakbonen |
rijserwten:
rieserte (Q095a Caberg)
|
[N P (1966)]
I-7
|
17819 |
staan |
staan:
stoon (Q095a Caberg)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|