id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19300 | verkeerd handelen | bederven: bederreve (Caberg) | verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21399 | verkeren | gaan met: met ein goon (Caberg), vrijen: vreije (Caberg) | verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] III-3-1 |
20364 | verkering | vrijage: vreijage (Caberg) | verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)] III-2-2 |
20367 | verkering hebben | kennis hebben: kinnes höbbe (Caberg), met een gaan: met ein goon (Caberg), vrijen: vreije (Caberg) | verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)] III-2-2 |
18074 | verkouden | verkouden: verkawwe (Caberg), versnopt: versnop (Caberg) | Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18080 | verkoudheid | kou: n kaw (Caberg) | Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] III-1-2 |
19038 | verlegen | beschaamd: besjeemt (Caberg), verlegen: verlége (Caberg) | verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)] III-1-4 |
18850 | verlegen (zijn) | beschaamd: besjeemp (Caberg) | niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19338 | vermaak | amusement: amusemint (Caberg), vermaak: vermaak (Caberg) | een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18853 | vermoeden | presumeren: presumeere (Caberg) | het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)] III-1-4 |