| 19300 |
verkeerd handelen |
bederven:
bederreve (Q095a Caberg)
|
verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21399 |
verkeren |
gaan met:
met ein goon (Q095a Caberg),
vrijen:
vreije (Q095a Caberg)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 20364 |
verkering |
vrijage:
vreijage (Q095a Caberg)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 20367 |
verkering hebben |
kennis hebben:
kinnes höbbe (Q095a Caberg),
met een gaan:
met ein goon (Q095a Caberg),
vrijen:
vreije (Q095a Caberg)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 18074 |
verkouden |
verkouden:
verkawwe (Q095a Caberg),
versnopt:
versnop (Q095a Caberg)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18080 |
verkoudheid |
kou:
n kaw (Q095a Caberg)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 19038 |
verlegen |
beschaamd:
besjeemt (Q095a Caberg),
verlegen:
verlége (Q095a Caberg)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
| 18850 |
verlegen (zijn) |
beschaamd:
besjeemp (Q095a Caberg)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19338 |
vermaak |
amusement:
amusemint (Q095a Caberg),
vermaak:
vermaak (Q095a Caberg)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18853 |
vermoeden |
presumeren:
presumeere (Q095a Caberg)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|