e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijbeuk zijbeuk: ziebeuke (Geleen) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde flank: flank (Geleen), zij: pien in de ziej (Geleen), zie (Geleen, ... ), (wordt hetzelfde uitgesproken).  pīēn in de zie (Geleen) zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)] III-1-1
zijdelingse druk stootdruk: štōsdrø̜k (Geleen  [(Maurits)]   [Emma]) Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.] II-5
zijkanten van een peperkoek kanten: %%enkelvoud%%  kanjt (Geleen) Het woordtype "kantkoek" duidt waarschijnlijk op "repen koek" die men van de zijden van gebakken koekdeeg afsnijdt om dit rechthoekig te maken. [N 29, 94c] II-1
zijkapel zijkapel: ziekepel (Geleen) Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)] III-3-3
zijladder ledders: lø̄dǝrǝ (Geleen), lø̜dǝrǝ (Geleen), lɛdǝrǝ (Geleen) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar ledders: lø̄dǝrǝ (Geleen), lø̜dǝrǝ (Geleen), lɛdǝrǝ (Geleen) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten snoeven: sjnōēve (Geleen), snuiten: snoete (Geleen) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijn pasen doen de pasen houden: de paosjen hauten (Geleen) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] III-3-3
zijn pasen houden de pasen houden: de paosje haute (Geleen) De Paasbiecht. [N 96D (1989)] III-3-3