23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziebeuke (Q021p Geleen)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
flank:
flank (Q021p Geleen),
zij:
pien in de ziej (Q021p Geleen),
zie (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
(wordt hetzelfde uitgesproken).
pīēn in de zie (Q021p Geleen)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
27970 |
zijdelingse druk |
stootdruk:
štōsdrø̜k (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.]
II-5
|
25499 |
zijkanten van een peperkoek |
kanten:
%%enkelvoud%%
kanjt (Q021p Geleen)
|
Het woordtype "kantkoek" duidt waarschijnlijk op "repen koek" die men van de zijden van gebakken koekdeeg afsnijdt om dit rechthoekig te maken. [N 29, 94c]
II-1
|
23359 |
zijkapel |
zijkapel:
ziekepel (Q021p Geleen)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lø̄dǝrǝ (Q021p Geleen),
lø̜dǝrǝ (Q021p Geleen),
lɛdǝrǝ (Q021p Geleen)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lø̄dǝrǝ (Q021p Geleen),
lø̜dǝrǝ (Q021p Geleen),
lɛdǝrǝ (Q021p Geleen)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnōēve (Q021p Geleen),
snuiten:
snoete (Q021p Geleen)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23804 |
zijn pasen doen |
de pasen houden:
de paosjen hauten (Q021p Geleen)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23805 |
zijn pasen houden |
de pasen houden:
de paosje haute (Q021p Geleen)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|