e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L164p plaats=Gennep

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vroedvrouw hebamme (du.): heebam (Gennep), kindjesvrouw: kie.ndjesvrow (Gennep), vroedvrouw: vroedvrouw (Gennep), wijsvrouw: wie.svrow (Gennep), wiesvrouw (Gennep), wiesvrow (Gennep), wijzemoeder: zie wiesvrow  wie.zemoojer (Gennep), wijzevrouw: zie wiesvrow  wie.zevrow (Gennep), wiezevrow (Gennep) hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw III-2-2
vroegmis vroegmis: vruchmis (Gennep) vroegmis [RND] III-3-3
vrolijk goede zin: goei-j zin hebbə (Gennep) een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)] III-1-4
vrouw vrouw: vrou (Gennep), vrouw (Gennep), wètte, wie die vrouw was (Gennep) vrouw [RND], [RND] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)] III-3-1
vrouw, vrouwspersoon vrouw: vrouw (Gennep), vrouwlie: vrôllie (Gennep), vrouwmens: vrômmes (Gennep), wijf: wief (Gennep) vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] || vrouwen, meisjes || vrouwmens, vrouw || wijfje, vrouw III-2-2
vrouwelijk jong van de geit geitenlammetje: gęi̯tǝlɛmpkǝ (Gennep) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf maalkalf: mǭl[kalf] (Gennep), mukmaal: mø̜kmǭl (Gennep) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kuiken hennetje: henǝkǝ (Gennep) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk schaap in het algemeen germ: gɛ̄rm (Gennep) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zeug: zøx (Gennep), zog: zox (Gennep) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12