e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1460
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heermoes kattenstaart: equisetum  kattestert (Laar) paardestaart III-4-3
heggenmus blauwververtje: blawvêrverke (Laar), hoffluiter: ook: tuinfluiter  hoeëffluiter (Laar), ruimertje: rieëmerke (Laar) heggemus III-4-1
hegmulder zeilendraaier: (mv)  zęjlǝdrājǝrs (Laar) Rondtrekkende molenaar of molenaarsknecht die in de molen diverse werkzaamheden uitvoert. [N O, 40b; A 42 A, 50 add.; N O, 40g] II-3
heizode heiris: hē̜i̯res (Laar) Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.] I-8
hekel reep: rē̜p (Laar) Bord of plankje waarop meerdere rijen spits toelopende, loodrecht staande tanden geplaatst zijn. Hierdoor wordt het gezwingelde vlas vooral met het topeinde doorheen getrokken om de bast te splijten, scheven en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. Volgens Van Iersel (pag. 4) is de hekel een plank ter lengte van ongeveer één meter en breed ongeveer een halve, later met 130 √† 135 ijzeren pinnen ter lengte van een dertig cm. Zie afb. 70. [N 48, 19a; monogr.] II-7
hekken hekwerk: hękwēǝrǝk (Laar) Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.] II-3
hekscheien scheien: sxęjǝ (Laar) De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32] II-3
helemaal, geheel en al gaaruit: gaâroet (Laar), hartstikke: herstikke (Laar), helegaar: hieëlegaar (Laar), helemaal: hieëlemaol (Laar), kaal: kaal (Laar), moedermins (alleen): (zo wordt het ook genoemd).  moormins (Laar), moederzielig (alleen): (in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).  moorzieëlig (Laar), ram: ram (Laar), rats: rats (Laar) helemaal, geheel en al III-4-4
helpen helpen: hêllepe (Laar) helpen III-1-4
hen zonder staart bolstuit: bē̜lstȳt (Laar) [N 19, 62b; monogr.] I-12