18605 |
balein |
balein:
berlieng (Q204a Mechelen),
berling (Q204a Mechelen),
korsettenstang (<fr.):
Grote balein.
korsèttesjtang (Q204a Mechelen)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25466 |
balein waarmee men de darmen schoonmaakt |
balein:
bǝrlīŋ (Q204a Mechelen)
|
Men vouwt de balein dubbel en trekt de dar-men tussen beide tegen elkaar geklemde delen door. Het vuil wordt dan uit de darm geperst. [N 28, 118]
II-1
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
beierdshouten:
bē̜ ̞i̯ǝršhǫu̯tǝ (Q204a Mechelen),
beierdshouter:
bęi̯ǝšhōtǝr, bɛi̯šhōtǝr (Q204a Mechelen)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
balkebreej (Q204a Mechelen),
balkenbrei (Q204a Mechelen),
Syst. WBD
balkenbrie (Q204a Mechelen),
bloedpoetes:
bloodpoetes (Q204a Mechelen),
poettes:
Poetes maken de boeren ale er een varken geslacht is van bloed, stukjes spek, melk, stukjes wittebrood en een beetje meel. Alles doorelkaar geroerd en in de oven in een teil gebakken totdat er een bruine korst op is. Koud geworden werd het als balkenbrei inb de pan gebakken of met stukjes in de soep gedaan; dat werd dan de zogenaamde poetesesop.
poetes (Q204a Mechelen)
|
balkenbrij [N 16 (1962)], [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30426 |
balklaag, roostering |
balklaag:
balǝklǭx (Q204a Mechelen)
|
De gezamenlijke balken die op één verdieping gelegen zijn. Zij vormen de basis voor de vloer van de betreffende verdieping en de zoldering van de onderliggende verdieping. In L 210 werden de zolderribben geplaatst als de muren op plafondhoogte gemetseld waren. [N 54, 115a; monogr.]
II-9
|
30431 |
balkstuk |
sierklos:
sērklǫs (Q204a Mechelen)
|
De, soms versierde, klos waarop de uiteinden van de balken van een zoldering rusten. [N 54, 119c]
II-9
|
22707 |
balletje bij het bikkelen |
bal:
bal (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
schimmel:
schummel (Q204a Mechelen)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
34084 |
banden |
pezen:
pęi̯zǝ (Q204a Mechelen),
pɛ̄zǝ (Q204a Mechelen)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiĕt (Q204a Mechelen)
|
bandiet [SGV (1914)]
III-3-1
|
18322 |
bandschort met borststuk |
helpenscholk:
héllepe sjôôlek (Q204a Mechelen),
scholk:
scholk (Q204a Mechelen)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|