e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bitumen bitumen: bǝtȳm (Nieuwenhagen) Dakbedekkingsmateriaal met steenkoolteer als basis. Het wordt doorgaans in rollen geleverd en bestaat uit een kern van glasvlies, gedrenkt in bitumen. Soms is het fabriekmatig afgestrooid met leisteen of fijn grind. Een bitumineuze dakbedekking is doorgaans opgebouwd uit twee of drie lagen gebitumineerd materiaal. Warm bitumen wordt gebruikt om de verschillende lagen op elkaar te plakken. [N 64, 155d] II-9
blaar blaar: blaor (Nieuwenhagen) Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] III-1-2
blaasbalg van het orgel blaasbalg: blōāësbàlk (Nieuwenhagen), dr bloasbalg (Nieuwenhagen) De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)] III-3-3
blaasleiding blaasroor: bloasrø̄r (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale, Wilhelmina]) De leiding waarmee het opvulmateriaal door middel van samengeperste lucht in de ontkoolde ruimte wordt geblazen. Aan het einde van de leiding bevindt zich de vulschop. [N 95, 559; monogr.] II-5
blaasmachine blaasmachine: bloasmašiŋ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Machine waarmee het opvulmateriaal, vaak wasserijstenen, onder druk in een op te vullen ruimte kan worden geblazen. [N 95, 557; monogr.] II-5
blaasmachinist blazer: blø̜ǝsǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Arbeider die de blaasmachine bedient. [N 95, 137; monogr.] II-5
blaasontsteking blaasontsteking: blaosŏntstēēking (Nieuwenhagen) Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)] III-1-2
blaaspijler blaaspijler: bloaspęjlǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Emma]) Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte door middel van een blaasmachine met van elders aangevoerde stenen wordt opgevuld. De invuller uit Q 3 schrijft over de blaaspijler dat dit een "taille" is waar de stenen voor de "stape" onder druk ingeblazen worden. [N 95, 538; monogr.] II-5
blad -mes- van de zeis mes/mets: męts (Nieuwenhagen) Onder het blad (of mes) van de zeis wordt het gehele metalen gedeelte van het gereedschap verstaan, dat door middel van de zeisring aan de steel wordt bevestigd; zie de toelichtingen bij de voorgaande lemma''s. Zie afbeelding 5. Er zijn zeisbladen in verschillende formaten; voor de grasoogst wordt een smal blad gebruikt; de lengte kan variëren van wel 90 cm. voor het grotere werk op het hooiland tot een ongeveer 50 cm. voor het kleinere werk rondom de boerderij. Het staal van het blad moet van goede kwaliteit zijn, maar niet te hard; dan zou het blad gemakkelijk breken. Het zachte blad kan echter niet rechtstreeks geslepen worden; er moet eerst een harde baan langs de snede in worden gedreven: het haarpad (afbeelding 5, nummer 6); deze handeling, het haren, zal hieronder ter sprake komen. Tijdens het maaien wordt de snede (afbeelding 5, nummer 4) scherp gehouden met de strekel en/of de wetsteen. De buitenzijde van het blad heeft een min of meer opstaande rand, de rug (afbeelding 5, nummer 5), die het mes stevigheid verschaft en tevens dient om het afgemaaide gras mee te voeren naar het gezwad. Het scherp uiteinde van het blad is de punt (afbeelding 5, nummer 3), het andere einde loopt breed uit in de hak (afbeelding 5, nummer 2), met daarnaast het uitsteeksel dat het eigenlijke bevestigingspunt aan de steel vormt: de arend (afbeelding 5, nummer 1). Al deze onderdelen komen in de volgende lemma''s ter sprake. In dit lemma vinden we, naast de algemenere benamingen (blad, mes), een opvallend groot aantal zeis- (en ook mej-)benamingen. Het "werkende deel" van het gereedschap, d.w.z. het belangrijkste onderdeel dat het essentiële van de handeling verricht waarvoor het stuk gereedschap is gemaakt, krijgt hier de naam van het gereedschap als geheel. Een dergelijk verschijnsel doet zich ook voor bij andere gereedschappen die uit een steel en een "werkend deel" bestaan, zoals de dorsvlegel, waar de vlegelkop kortweg vlegel wordt genoemd, of bij de zicht waar het blad zicht of pik heet; zie de aflevering over de Akkerbouw. Voor de fonetische documentatie van het woordtype zeis wordt verwezen naar het lemma ''zeis''.' [N 18, 68; JG 1a, 1b] I-3
blad, bladeren van een plant blad: blat (Nieuwenhagen), blader: blār (Nieuwenhagen) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4