18786 |
breien |
strikken:
koeeze strikken (L415p Opoeteren),
sokken strikken (L415p Opoeteren)
|
Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strikiezers (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17803 |
breken |
breken:
brēͅkə (L415p Opoeteren)
|
breken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
26635 |
breken, pletten |
breken:
brę̄.kǝ (L415p Opoeteren),
pletten:
plɛtǝ (L415p Opoeteren)
|
Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251]
II-3
|
24475 |
brem |
brem:
bröm (L415p Opoeteren),
-
brem (L415p Opoeteren)
|
brem || brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
breŋə (L415p Opoeteren)
|
brengen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
brətel (L415p Opoeteren),
help:
ei paar maus... helpen (L415p Opoeteren),
helpen (L415p Opoeteren)
|
draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breuk (L415p Opoeteren),
brieek (L415p Opoeteren),
briək (L415p Opoeteren)
|
een breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
brēf (L415p Opoeteren),
brɛ.f (L415p Opoeteren)
|
brief [RND], [ZND m]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
spruisen:
sprű.sǝ (L415p Opoeteren)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|