21324 |
zuinig |
uitgecijferd:
ər ɛz ūtchəsifərt (Q012p Rekem)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
zuiveren:
zuiveren (Q012p Rekem)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20518 |
zure haring |
haring:
hîêring (Q012p Rekem),
rolmops:
ròlmòps (Q012p Rekem)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zōēr (Q012p Rekem),
zoer hebben (Q012p Rekem)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
surelle:
serel (Q012p Rekem),
səreͅl (Q012p Rekem)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zostər (Q012p Rekem),
zuster (Q012p Rekem),
zöstər (Q012p Rekem),
zøster (Q012p Rekem),
zøstər (Q012p Rekem)
|
zuster [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)] || Zuster. [ZND 11 (1925)]
III-2-2, III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
zoer hebben (Q012p Rekem)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dɛj.sǝm (Q012p Rekem),
zuurdesem:
zūrdęjsǝm (Q012p Rekem)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
zuurdesem maken:
zūrdęjsǝm mākǝn (Q012p Rekem)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zūrmōs (Q012p Rekem)
|
zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|