e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloemperk bed: beͅt (Rotem) [Goossens 1b (1960)] I-7
blussen blussen: blesschen (Rotem), blossen (Rotem) blussen [ZND 23 (1937)] III-3-1
blutsen blutsen: blètschen (Rotem), blətchen (Rotem) De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)] III-1-2
bochel bochel: buchel (Rotem), buggel (Rotem), bult: bəltj (Rotem) een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)] III-1-2
bodem karbodem: karbui̯em (Rotem) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] I-13
boek boek: book (Rotem), bōk (Rotem), bàok (Rotem) boek [ZND 21 (1936)], [ZND m] III-3-1
boekweit boekweit: bōkǝnt (Rotem) Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.] I-4
boekweitdoppen klijen: klījǝ (Rotem) Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.] II-3
boekweithok heukel: yǝ.kǝl (Rotem) Vaak worden er geen aparte hokken van boekweitschoven gemaakt, maar wordt elke schoof apart gestuikt; dergelijke stuiken plaatst men dan op rijen. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''boekweitschoof'' (4.6.5) en ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [JG 2c, 2d; Goossens, 1963, krt. 39; monogr.] I-4
boekweitpannenkoek boekweitse koek: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  bokəsə kōk (Rotem) boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)] III-2-3