e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blad, bladeren van een plant blad: blā.t (Rotem), blader: bl˙āi̯ǝr (Rotem) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4
bladerdeeg bladerdeeg: blājərdēͅi̯x (Rotem) Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)] III-2-3
bladkool, snijkool bladerkool: blājərkūl (Rotem) [N Q (1966)] I-7
bladrozet van de paardebloem ganstong: ganstoengen (Rotem), gau̯stōu̯ŋə (Rotem), ganzentong: -  ganzetong (Rotem) paardebloem [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] || paardebloem, bladrozet van III-4-3
blaffen bellen: bēlə (Rotem), blaffen: blafə (Rotem) blaffen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
blaker kaarsenluchter: kiəsəløxtər (Rotem) het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)] III-2-1
blaren opbluisteren: ǫp˱blustǝrǝ (Rotem) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9
blaten bleken: blē̜kǝ (Rotem), meken: mɛ̄kǝ (Rotem) Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12
blauwe bosbes bosbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  bosbīrə (Rotem) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] III-4-3
blauwe klei blauwe leem: blǫu̯wǝ lęi̯m (Rotem), leem: lęi̯m (Rotem) De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44] I-8