24124 |
bonte kraai |
kraai:
krèj (L214p Wanssum)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22552 |
boog |
boog:
bòòg (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
enem bohch(j) (L214p Wanssum),
pijlenboog:
piləmboͅ.ch (L214p Wanssum),
Z. bòòg.
pielenbòòg (L214p Wanssum)
|
boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog (z. pelenbòòg). || Boog om pijlen mee te schieten. || Boog.
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
boeëm (L214p Wanssum),
buəm (L214p Wanssum)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
boͅgərt (L214p Wanssum),
bongerd:
boŋərt (L214p Wanssum)
|
I-7
|
24638 |
boomgroep |
drieklets:
kastanjes, of hazelnoten; ook wel vierklets, viefklets.
drieklets (L214p Wanssum)
|
3 stuks bomen bij elkaar
III-4-3
|
24128 |
boomleeuwerik |
leeuwerik:
lèwwerik (L214p Wanssum)
|
Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22843 |
boompje wisselen |
boompje wisselen:
böömke wissele (L214p Wanssum)
|
Stuivertje wisselen.
III-3-2
|
24511 |
boomstronk |
boks:
boks (L214p Wanssum),
poest:
knar, oude vergroeide eikenstronk
poest (L214p Wanssum)
|
boomstronk || onderstuk ve boom dat na het afzagen in de grond blijft
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
mallejan:
malǝjan (L214p Wanssum)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
būǝnǝ (L214p Wanssum),
boon:
boeën (L214p Wanssum),
būǝn (L214p Wanssum)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|