e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

Gevonden: 2613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonte kraai kraai: krèj (Wanssum) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1
boog boog: bòòg (Wanssum, ... ), enem bohch(j) (Wanssum), pijlenboog: piləmboͅ.ch (Wanssum), Z. bòòg.  pielenbòòg (Wanssum) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog (z. pelenbòòg). || Boog om pijlen mee te schieten. || Boog. III-3-2
boom (alg.) boom: boeëm (Wanssum), buəm (Wanssum) boom [RND] III-4-3
boomgaard bogaard: boͅgərt (Wanssum), bongerd: boŋərt (Wanssum) I-7
boomgroep drieklets: kastanjes, of hazelnoten; ook wel vierklets, viefklets.  drieklets (Wanssum) 3 stuks bomen bij elkaar III-4-3
boomleeuwerik leeuwerik: lèwwerik (Wanssum) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boompje wisselen boompje wisselen: böömke wissele (Wanssum) Stuivertje wisselen. III-3-2
boomstronk boks: boks (Wanssum), poest: knar, oude vergroeide eikenstronk  poest (Wanssum) boomstronk || onderstuk ve boom dat na het afzagen in de grond blijft III-4-3
boomwagen mallejan: malǝjan (Wanssum) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: būǝnǝ (Wanssum), boon: boeën (Wanssum), būǝn (Wanssum) boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7